De man die me had aangereden zei dat hij ook een kunstheup had, maar dat hij er maanden op had moeten wachten.
O, zei ik. Bij mij moest het snel omdat de breuk in mijn heup was gaan schuiven, en er dreigde dan weefsel te scheuren, of zoiets, en er zit een flinke slagader daar.
Mijn been was aan het afsterven, zei hij.
O, zei ik nog maar een keer.
Ik was een beetje huiverig geweest om te bellen; we hadden nummers uitgewisseld nadat hij me had aangereden en ik had niet verwacht dat bellen nodig was geweest. Mijn fiets was nog heel, wonderlijk genoeg, terwijl die man met een flinke vaart met zijn bestelbus door rood was gereden. Hij had mijn voorwiel aangetikt, ik ging onderuit, ik stond meteen op en ik vroeg aan de mensen die met mij op het stoplicht hadden gewacht: het was groen voor ons, toch? Ja, ja, het was groen maar ben je oké?
Ik was oké, we zagen de bestelbus stoppen en de man kwam aanlopen, ik had vijf of zes getuigen die allemaal bezorgd waren, ze mopperden op de man, de man zei dat het oranje was voor hem, en dat was onzin, natuurlijk.
Toen de schrik was gezakt, kreeg ik zijn telefoonnummer Ik hinkte naar mijn fiets, flink wat pijn in mijn heup maar mijn fiets zag er ongeschonden uit, geen bochel in het wiel, even een testrondje en alles deed het nog. Nummers van getuigen gekregen ook, een kaartje van iemand die grappig genoeg letselschade-advocaat was. Oké, door met de dag, maar in plaats van naar de Praxis fietsen, wat ik van plan was, toch maar even langs de huisarts, stel je voor dat er wel iets aan de hand is.
Tien minuten fietsen naar de huisarts, onderzocht door de verpleegkundig assistent, nou, alles doet het nog, paracetamol en een extra pijnstiller.
De pijn werd minder, in de dagen erna, en daarna werd de pijn erger. Spierpijn, dacht ik, omdat ik er gek van was gaan lopen, compensatie om die heup een beetje te ontzien. Mijn vrouw zei dat ik echt nog een keer naar de dokter moest. Oké, na het weekend.
In het weekend ging ik alsnog met mijn zoontje (toen 2 en een half) naar de Praxis, daarna naar De zeven geitjes, een speeltuin waar een oude tractor staat waar ie gek op is, en daar heb ik nog achter hem aan gerend omdat ie een haan in een hoek aan het drijven was.
Die maandagochtend heb ik gewerkt, in de middag ging ik naar de dokter. Maar wat wilt u dan, vroeg de dokter. Nou, wellicht is een röntgenfoto een goed idee. Een paar uur later had ik al een afspraak in het ziekenhuis, op de tafel, foto’s maken — en toen hielden ze me. Diezelfde avond onder narcose, wakker met een titanium heup. De volgende dag mocht ik naar huis met krukken van mijn schoonzus en aanwijzingen van de fysiotherapeut.
Nou ja, zei ik tegen de man die me had aangereden, ik maak dus medische kosten en ik denk dat u daar wel voor verzekerd bent.
Ja, natuurlijk, ja, dat komt wel goed, zei hij.
Het had ook erger kunnen zijn — als ik iets sneller was opgetrokken met mijn fiets, had die bus me vol op het lichaam geraakt, bijvoorbeeld. Als mijn vrouw niet had aangedrongen op naar de dokter gaan, als we niet hadden aangedrongen op foto’s maken, etc.
Maar ik had wel een stuk metaal in mijn lijf. Vrienden met wie ik in een appgroepje zit, vroegen of ik eerder Terminator was of eerder Robocop. Ik moest erom lachen — ik heb een foto gemaakt van het papierwerk dat ik mee had gekregen, de fabrikant en het materiaal stonden erop. ‘Geen Cyberdyne Systems dus’, antwoordde T.
Lachen.
Ik moest er ook om huilen.
Ons zoontje maakte toen af en toe al een hele zin, maar zo ontzettend veel communicatie met hem was nog lichamelijk. Hij en ik konden soms moeten beuken om elkaar te vinden. Beuken was hem van de grond afpikken met een woeste brul, in de lucht gooien, over de schouder, dan rondrennen, met nét niet te veel geweld op de bank gooien, kietelen, en dan de gelukshormonen voelen en zien stromen door mijn grote lijf en zijn kleine lijfje.
Hij vond het ziekenhuis (ik heb ongeveer 26 uur in het ziekenhuis doorgebracht, dus ik heb een bezoekuur meegepakt) spannend en soms iets te spannend.
Hij kende het verschijnsel ‘gebroken been’ omdat alle prentenboeken waar een ziekenhuis in voorkomt alleen maar patiënten met een gebroken been behandelen, dus dat is het dan maar, een gebroken been. Ik had twee krukken als fysiek bewijs.
Mijn vrouw moest alles doen. In een normale week hebben we de taken goed verdeeld, maar in die eerste weken deed ze alles. Met extra’s: ik kon mijn eigen rechtersok niet aantrekken, bijvoorbeeld.
In de tweede week kleedde ik hem voor het eerst weer uit aan de commode voor het middagdutje, krukken tegen de muur, pyama aan, slaapzak, en ik maakte grapjes met hem, terwijl mijn vrouw in de kamer rondhing voor als er sprake zou zijn van plotselinge bewegingen. Hij lachte, en we hadden lol, en ik zag ook dat hij een beetje extra zijn best deed voor het lachen om mijn grapjes. Het was zoeken naar momenten van contact, van dingen die we samen konden doen.
Ik ben op late leeftijd voor het eerst vader geworden, 53 nu, en een buurman met wie ik nog niet eerder had gepraat, zag me buiten met die krukken. Ik liep tien meter heen en weer, hij vroeg wat er mis was, en hij zei: ja, ik dacht al, ik zag je dochter met de hond. Dat is mijn vrouw, zei ik, en hij nam dat voor kennisgeving aan, ging verder en zei: je liep altijd met je kleinzoon in het park. Dat is dus mijn zoon, zei ik. Vrijwel iedereen ziet dat ik de vader van ons kind ben en niet de vader van mijn vrouw. Maar ik bén een oudere vader, het is niet vanzelfsprekend dat ik op zijn twaalfde nog met hem beuk. En nu miste ik weken beuk-tijd.
De man die me aanreed kwam later een schadeformulier brengen terwijl ik zelf de deur uit was; mijn fysio liep een rondje buiten met me. Mijn vrouw deed voor hem open en een van de dingen die hij zei was: hij heeft geluk gehad. Hij bedoelde geluk met de snelheid waarmee ik mijn nieuwe heup had gekregen. Pas toen hij weg was, bedacht mijn vrouw — nee, voelde ze hoe boos ze op die man was. Wat hij allemaal teweeg had gebracht. Op het schadeformulier had hij geschreven: “ik dacht dat het oranje was”. Maar hij had door rood gereden.
Ik dacht dat ik nooit meer met die man te maken zou hoeven hebben, dat de noodzakelijke fysiotherapie gewoon verzekerd was, want noodzakelijk. Dat bleek niet zo te zijn. Na een hoop bellen en nog een keer bellen bleek mijn verzekeraar een afdeling ‘verhaalzaken’ te hebben, en die stuurden een dikke envelop, en daar zat een foldertje in met een rijtje letselschadeadvocaten. Een hoop bellen. Nog een keer bellen. Het verhaal vertellen. Nog een keer huilen.
Er stond acht weken voor, die krukken. Ik mocht bepaalde bewegingen niet maken, vooralsnog, omdat die stalen heup uit zijn stalen kom kan raken. Het pakketje spieren eromheen moest sterker worden. Het belangrijkste om in de gaten te houden: mijn bovenbeen en bovenlijf mochten bij het maken van een hoek niet meer dan 90 graden pakken, anders: pats, au.
Maanden fysio. Niet vergoed. De letselschadeadvocaat ging aan de slag met de verzekeraar van de tegenpartij en zou me op de hoogte houden.
Ik wist het, er zijn ergere dingen, mensen worden doodgereden, mensen raken blijvend invalide, met een aantal weken zou alles weer normaal beginnen te worden, maar —
— maar mijn zoontje, tweeënhalf, de liefheid zelve, het zachtste wezentje dat ik ooit heb gezien, was boos op mij.
Ik kon niet beuken, ik kon niet bukken om hem op te pakken, ik kon niet alleen met hem naar buiten omdat hij te snel was als ik er met mijn krukken achteraan moest, ik kon de Russische Dans van Tsjaikovski niet hem doen (de Russische dans is ons ding, met veel wild heen en weer rennen en veel hard lachen) en hij was boos, want ik was er niet echt, niet zoals we samen gewend zijn. Ik kreeg een duw van hem.
Langzaamaan ging het steeds wat beter. Mijn vrouw moest nog steeds mijn rechtersok aantrekken maar ik kon zelf steeds meer. Ik kon op kleine stukjes binnenshuis één kruk laten staan en een bord naar de eettafel brengen. Die stukjes werden steeds wat langer, en ik kon een beetje buiten lopen. Ik kon met mijn zoontje naar buiten met de harde, harde afspraak dat ie er niet vandoor mocht gaan en dat we alleen naar de speeltuin verderop in de straat konden.
In de nacht werd hij soms wakker en nu kon ik er ook weer een keer naartoe, op één kruk — maar hij werd boos, nee, MAMA, nee, niet papa! Dat voelde als die duw die ik eerder had gekregen, maar ik begreep het. Zijn mama tilde hem naar het grote bed en we sliepen met z’n drieën, zoals dat gaat als je een peuter hebt, en ‘s ochtends bij het wakker worden vroeg hij: mama pelen? (mama spelen). Waar hij voorheen papa spelen vroeg. Ik begreep het.
Maar ik had het niet begrepen.
Mijn vrouw zei: blijven proberen, gewoon naar hem toe gaan de volgende keer, en ik was het met haar eens, dus de volgende keer dat hij de nacht riep, ging ik weer naar hem toe, klossend met één kruk, riep hij weer: nee, MAMA, nee, niet papa! Papa PIJN!
Och liefje — Mijn hart brak.
Nee, papa heeft geen pijn, het gaat al veel beter en ik kan echt naar je toekomen, echt.
Samen naar het grote bed, verder slapen, wakker worden,
mama pelen.
In de zesde week liet ik beide krukken staan. We zetten de Russische dans van Tsjaikovski op en we dansten op de plaats, stilstaand maar hossend. Kijk, geen pijn!
Ergens die week werd hij weer wakker in de nacht. Ik liep naar hem toe, met een lichte hink maar zonder krukken, en hij zag me en ik mocht hem naar het grote bed brengen. We sliepen samen, en in de ochtend werd hij wakker.
Hij kroop eerst naar mij toe.
Papa pelen?
Ja, zei ik, heel, heel graag.
Daarna kroop hij naar zijn moeder toe.
Papa beter, zei hij tegen haar en ik hoorde zijn breedste glimlach in zijn stem.
Ik hoop dat je nog jaren lang gaat pelen!
Wat prachtig opgeschreven Walter