Ik heb net de nieuwe Sally Rooney op mijn e-reader gezet, en de nieuwe Sally Rooney gaat over twee broers, en het eerste hoofdstuk begint op een begrafenis.
De roman waar ik al een tijdje aan werk gaat over twee broers en het eerste hoofdstuk begint op een begrafenis.
Bij films is dat iets typisch; er is zo’n periode geweest dat er een rampenfilm in de bioscoop kwam, iets over een komeet die naar de aarde op weg was, en een week later kwam er nog een film uit met vrijwel dezelfde strekking.
Nu komt mijn boek niet morgen uit, zelfs niet meer dit jaar, maar is dat niet juist link, want stel je voor dat mensen gaan denken dat…
‘Nou, die Van den Berg las die laatste Rooney, zag dat het een bestseller werd en hij heeft er snel een boek van gelijke strekking uitgeperst.’
Ik zou daar niet bang voor moeten zijn, want dit wordt mijn zesde roman, ik heb mijn sporen in Literatuurlandje al redelijk verdiend, maar ik weet nu al van mezelf dat als er ook maar 1x iemand zoiets als ‘een weinig origineel gegeven’ opschrijft, mijn humeur voor langere tijd verpest zal zijn.
Dit is dus iets waar je als schrijver mee te dealen hebt.
Vorig jaar klaagde een bevriend schrijver (X) dat hij zeker wist dat schrijver Y met zijn nieuwste boek wel erg goed naar X’ laatste roman had gekeken. Zelfs de omslag hintte ernaar.
Ik denk niet dat schrijver Y ook maar 1 keer aan schrijver X heeft gedacht tijdens het schrijven. Of hoogstens kwam hij er tijdens het schrijven — of zelfs na de presentatie — een keer achter dat er al een boek met een enigszins vergelijkbaar gegeven bestond.
Tja.
Dat is een beetje het risico met de miljoenen boeken die ondertussen geschreven en voor het overgrote deel ook weer vergeten zijn: het basisgegeven waar je je verhaal mee aanslingert is wellicht niet volledig origineel.
Wat ik ingewikkeld vind, is dat zo’n basisgegeven vaak heel bepalend is voor hoe je als lezer naar het boek kijkt. Ik begon zelf dit stuk met de nieuwe Sally Rooney gaat over twee broers. ‘Gaat over’ is hier een beetje een kwestie van gemak-taal (niet echt een mooi woord, en ik wil hier ook geen term coinen), want die nieuwe Sally Rooney gaat uiteindelijk over iets diepers, de boodschap die ze met de complete roman over wil brengen is niet ‘het gaat over twee broers’ — nee, het basisgegeven van het verhaal start met twee broers. Waar het boek uiteindelijk over gaat, weet ik nog niet. Ik heb het eerste hoofdstuk gelezen, verder ben ik nog niet gekomen, en als ik het hele boek uit heb, moet ik er nog even over nadenken, waarschijnlijk, en dan weet ik waar het boek over gaat.
Ik weet nu al dat dat iets anders zal zijn dan waar mijn boek over gaat. En ik doe meteen maar een bekentenis: ik weet nog niet waar mijn boek over gaat.
Bij mijn eerste vijf boeken wist ik dat ook niet. Ik ben geen schrijver die zegt: ik ga nu een roman schrijven over dit en dit thema, en om dat te bewerkstelligen, bouw ik er dit en dit basisgegeven omheen.
Nee, geen idee, vooralsnog. Dat kan zelfs duren tot het boek in de winkel ligt en besproken is door recensenten die er al dan niet slimme dingen over zeggen. Wat vaak helpt is een paar interviews, waarin ik gedwongen wordt te formuleren — en dus na te denken over het boek. En dan kan het idee dat ik heb over het ‘over’ nog aan verandering onderhevig zijn.
Maar ik dwaal af. Ik heb deze nieuwsbrief aangeslingerd omdat ik het even benauwd kreeg van dat basisgegeven van Rooneys nieuwe roman, en ik wilde nu al onomstotelijk bewijs leveren dat ik een origineel idee aan het uitwerken ben, en dat is een beetje onzin, die drang, natuurlijk. Maar ach, misschien is het leuk om een kijkje in die keuken te geven.
Ik plak hieronder het eerste hoofdstuk van de roman, die voorlopig de titel Zanger Ronald zingt de blues gaat krijgen. Het is een flinke lap tekst, maar ik wilde allebei de broers erin hebben, want broers + begrafenis = bewijs.
Ik zou kunnen zeggen dat dit ongepolijst is, maar dan verklap ik hier meteen maar een dingetje: heel veel schrijvers polijsten het begin van hun roman juist enorm veel tijdens het schrijfproces. Voor mij is dat altijd een ‘het is toch wel goed?’-momentje als ik er een paar dagen niet aan heb gezeten: dan herlees ik dat eerste deel en schaaf en snij ik nog iets bij. Het is in ieder geval ongeredigeerd: verteller Ron is nu bijvoorbeeld nog een lichte complotdenker maar het kan zijn dat mijn redacteur me straks weet te overtuigen dat dat niks toevoegt en dat ik het daarom weg zou moeten halen. Dit zeggen is óók weer gevaarlijk, want wat als jij, lezer van deze nieuwsbrief, straks als lezer van de roman daar heel goed op gaat letten en dan niet lekker in het verhaal komt?
Zo kan een schrijver zich dus helemaal gek maken.
Maar goed. Komt ie.
Zanger Ronald zingt de blues
Voorpublicatie van het eerste hoofdstuk
Mij pakken ze niet.Â
Ik zeg het hardop kennelijk want Joop Vissekom staat naast me helemaal uit het niets en vraagt wat ik zei en ik zeg dat ik niks zei, ik zei niks.Â
Het is dertig graden of meer en ik heb een net overhemd aangetrokken omdat ik vanochtend die afspraak had en nu deze begrafenis maar het is nu geen net overhemd meer. Ik voel het zweet onder mijn oksels en ik voel het in kleine straaltjes langs mijn rug lopen.Â
Hij zegt je zei wel iets maar op dat moment komt de auto met de kist en ik zeg kijk, daar zal je Gappie hebben. Wij staan voor een gebouwtje met een bordje erbij, rouwruimte 2. Joops hoofd is nog roder dan anders. Aan de andere kant van het terrein staan honderd Surinamers te wachten op een andere auto met een andere kist. Op de Ooster doen ze het kennelijk zo. Ik heb mijn meeste begrafenissen op Westgaarde gezien en daar worden de gasten van de verschillende diensten onzichtbaar gehouden voor elkaar maar Gappie kwam uit Betondorp dus ze gaan 'm hier begraven, en hier kan het ze niet zo veel schelen dat .Â
Hoezo pakken ze jou niet, vraagt Joop Vissekom.Â
Ik zeg dat hij wat op zijn kop moet zetten, heb je geen petje of zo? Â
Nee serieus, zegt Joop, waarmee pakken ze jou niet?
Ik zeg dat ik nooit iets heb gezegd over pakken maar ik zeg het nog een keer in mijn hoofd als ik zes kraaien de kist met Gappie uit de auto zie schuiven, allemaal in het pak, die kraaien, allemaal hun smoel op standje serieus. Mij pakken ze niet. Ik zorg dat ik zeker weet dat ik het niet hardop zeg.
Joop Vissekom blijft naast me staan en ik hoop dat hij straks braaf achter de kist aanloopt en dat ik dan weer de tram kan pakken want ik heb geen zin in deze poppenkast. Gappie was een flapdrol en ik heb nu genoeg aan mijn hoofd. Goed dat Joop me gezien heeft want dan was Ron er gewoon maar ze moeten je niet weg zien lopen want dan is het straks Ron ging weg voordat Gappie ook maar in de buurt van een gat in de grond kwam en daar heb ik geen zin in.Â
Gappie had K en we hadden 'm al een jaar niet meer gezien in Huizinga. Toen we hoorden dat ie dood was, zei iedereen dat we natuurlijk wel naar de begrafenis moesten en ik wist zeker dat niemand wilde maar er wordt over je geluld als je niet geweest bent dus ik ben er nu maar ik heb godverdomme wel wat beters aan mijn hoofd. Ik moet naar Millie, Millie moet het weten. Ze wist niet dat ik die afspraak had vanochtend maar nu moet ze het weten.
De kist komt voorbij tussen die kraaien en iedereen draait mee en ik hoor iemand vragen of we nu niet moeten klappen en iemand anders antwoordt dat Gappie gewoon de kanker had en dat je dan niet klapt. Ze drommen achter elkaar aan, achter de kist aan, het gebouwtje in, en ik blijf stilstaan en ik wacht tot Joop meedromt maar hij dromt niet. Hij blijft naast me staan. Eeuwig zonde, Ron, zegt hij.Â
Ik zeg niets want met Joop Vissekom moet je altijd uitkijken. Ik zie Bertje Koek kijken, hij doet een knik met z'n hoofd, zo'n knik de andere kant op -- hij *wenkt*, hij wenkt, van gaan jullie niet mee naar binnen en Joop Vissekom steekt zijn hand sussend op, maak je niet druk, we komen eraan.Â
Zo sta ik alleen buiten met Joop. De Surinamers aan de andere kant wachten nog op hun auto en hun kist.Â
Daar staan we dan, zegt Joop en ik weet dat hij iets probeert uit te lokken dus ik zet langzaam een paar stappen in de richting van rouwruimte 2 en ik zeg zoiets als tja, maar meer krijgt ie niet van me. Hij zet een paar stappen met me mee en hij zegt dat hij heel eerlijk met me gaat zijn en dan zegt ie dat Gappie het vast niet erg zou vinden als we nu een biertje gingen pakken en op 'm zouden proosten.Â
Ik zeg dat het wel zo fatsoenlijk is om bij iemands begrafenis te zijn.Â
Is helemaal waar, je hebt ook helemaal gelijk, en hij klopt op mijn rug. Ja, zegt hij, jou pakken ze niet, Ron.Â
Ik blijf staan en vraag of hij me loopt te stangen.Â
Nee Ron, natuurlijk niet, gewoon een geintje. Echt, gewoon een geintje. Maar serieus, ik denk wel dat we gewoon een biertje zouden moeten drinken nu. Het is verdomme honderd graden of zo en ik denk dat m'n harses aan het koken is.Â
Ik zei ook dat je een petje op moest zetten, zeg ik. Joop heeft een randje haar achter zijn oren en de rest van zijn schedel is glad en rood.Â
Dat doe je toch niet bij een begrafenis, zegt hij.Â
Je wordt er niet knapper op, Joop, met die rooie biljartbal. Joop Vissekom heet zo omdat ie een rond bolletje op zijn schouders heeft staan en zijn ogen allebei een andere kant opkijken, als een paar vissen die aan het rondzwemmen zijn. Er is soms enige discussie geweest of ie niet gewoon vissekop heet want er zijn genoeg mensen die hem zo noemen en het is niet onlogisch want hij is er lelijk genoeg voor, maar ik kijk nu naar hem en het is gewoon een vissekom.
Wat, zegt hij.
Niets, zeg ik.Â
Je kijkt zo, zegt hij.Â
Sorry, zeg ik.Â
Heb ik iets geks, zegt hij. Hoe voelt aan zijn neus of er geen snotje hangt.
Niets, zeg ik nog een keer, er is niets. Maar zet iets op je hoofd. Ga naar binnen. Ik knik naar rouwruimte 2.Â
We kunnen ook ergens een biertje drinken. Of wil je Gap nog een laatste groet brengen? Kan ook, natuurlijk.Â
Ik heb hier eigenlijk geen tijd voor zeg ik en terwijl ik het zeg heb ik er spijt van.
Je bedoelt voor de dienst?Â
Ik haal mijn schouders op omdat ik niet meer informatie wil geven.Â
Even een snel biertje in de buurt dan?Â
Ik ken het hier helemaal niet, zeg ik, ik moet naar huis en ik moet eerst nog uitzoeken hoe ik van hieruit thuis kom.Â
Ben je net niet vanuit huis gekomen dan?
Er komt nog een lijkauto het terrein op en de Surinamers komen in beweging en we kijken er allebei naar. Nee, zeg ik, ik moest eerst ergens zijn.Â
Had je iets belangrijks?Â
Joop Vissekom vist: hij gooit een sleepnet uit en hij haalt het op en het maakt hem niet uit wat hij binnenhaalt, als ie maar iets binnenhaalt en hij ziet later wel hoe hij het tegen je kan gebruiken. Hij vraagt het zo nonchalant dat ik er bijna antwoord op geef maar het lukt me mijn schouders op te halen. Ik wil het voor Joop niet belangrijk laten zijn maar Millie moet het weten want het is belangrijk, groot en zwaar. Als Millie het weet, praten we erover en dan is het zware er even af. Het zou fijn zijn als het zware eraf zou zijn. Nu moet ik voor Joop acteren dat er niks aan de hand is.Â
Weet je Ron, hier niet ver vandaan zit een leuke tent, rijden we rustig heen, gaan wij een biertje doen, eentje maar, en dan breng ik je naar huis.
Je hoeft me niet naar huis te brengen. Ik moet alleen weten hoe ik hiervandaan thuiskom.
Ook goed, dan kan je daar even rustig uitzoeken hoe je thuiskomt. Hij legt een hand op mijn schouder en leidt me weg van rouwruimte 2, naar de poort, en de Surinamers kijken hoe hun kist de auto uit wordt gedragen. Ik herken de kraaien: het zijn dezelfde als die van Gappie net.Â
De dood hoort bij het leven, zegt Joop.Â
Ik knik, het is waar dus ik zeg het: dat is waar.Â
Je kijkt zwaarmoedig, Ron.Â
Ik zeg dat het hier ook een zwaarmoedige omgeving is.Â
Is ook zo, zegt Joop, maar de zon schijnt, het is zomer, we hebben de dag nog voor ons, laten we er van genieten nu het nog kan. Zijn hand duwt nu een beetje en voor ik weet staan we buiten de poort.Â
Voel je je nu niet meteen al beter? Joop neemt een diepe teug lucht en er rijden net vijfduizend auto's langs dus heel fris kan die lucht niet zijn. Hij zegt dat zijn busje verderop staat en dat hij een prima kroeg in de buurt weet. Ik ken de hele stad aan de hand van kroegen, zegt hij. Ik zeg niet: bij die en die straat rechtsaf, ik zeg: bij die kroeg waar die en die achter de bar staat rechtsaf.Â
O, zeg ik.Â
Heb jij dat niet ook, Ron, met al je optredens? Jij hebt toch ook in elke kroeg gestaan?
Ik zeg kortaf dat ik daar niet zo’n geheugen voor heb.Â
Snap ik, snap ik. Ik moet wel zeggen: ik vind je er niet vrolijker op worden, ook al gaan we nu niet naar een begrafenis, zegt Joop. Als je gewoon even leeg wil lopen, gewoon doen, hè. Ik kan heel goed luisteren. Dat zeggen mensen altijd over mij, dat ik zo goed kan luisteren.Â
Ik zeg dat dat goed is om te weten maar ik weet dat mensen achter zijn rug om altijd zeggen dat ie alles doorlult dus ik zeg niets, maar ik weet ook dat ie blijft zeiken tot ik wel iets zeg omdat het net een hongerige hond is die wacht tot ie een bak vreten krijgt en godallejezus hoe ben ik hier nu weer in verzeild geraakt? In Oost met Joop Vissekom - ik schud mijn hoofd kort en ik hoop onopvallend maar Joop duikt erbovenop, vraagt meteen waar ik nu mijn hoofd om schud en hij vraagt weet je wat jij bent, Ron, weet je wat jij bent, nou? Jij bent een enigma.Â
Ik zeg dat dat de eerste keer is dat ik dat hoor.Â
Je weet wel wat dat woord betekent?Â
Ja, ik weet wat dat woord betekent want ik ben geen klein kind en ik bedenk me dat ik dat vanochtend ook tegen mijn broertje heb gezegd, 'weet je wat dat woord betekent' toen we in het ziekenhuis onder een bord met *dat woord* liepen, en mijn broertje is 35 of zoiets en hij heeft de havo gedaan dus hij wist heel goed wat *dat woord* betekende. Ik pak mijn telefoon kort om te kijken of ik misschien een berichtje van hem heb want ik zou het fijn vinden om iets van hem te horen maar hij heeft niets gestuurd. Joop, zeg ik, ik heb even geen behoefte aan geklets. Niet om lullig te doen maar ik heb er even geen behoefte aan.Â
Hij staat meteen stil en tilt zijn handen en zegt dat ik niets meer hoef te zeggen, dat begrijpt ie helemaal, maar weet je Ron, dat is waar je een vriend aan kan herkennen: vrienden kunnen gewoon stil zijn bij elkaar.
Ik knik, want dat is waar, echte vrienden kunnen stil zijn bij elkaar. Ik weet even niet waar die warme gloed vandaan komt en dan bedenk ik dat ik in de val aan het lopen ben. Je moet het hem nageven. Ik loop bijna in de val van Joop Vissekom.Â
Mijn broertje zou Joop moeten kennen, bedenk ik me. Mijn broertje zou zo een boek over hem schrijven. Zou ie zo doen. Eerst vind ik dat een lieve gedachte van mezelf maar daarna word ik er kwaad van want hij zou wel wat meer aandacht aan mij kunnen geven en niet met Joop Vissekom bezig moeten zijn.
Vanochtend kwam ie met een nieuwe dure auto naar de afspraak — hij parkeerde overdreven ver weg dus hij wilde niet ik die auto zou zien maar ik zag hem het terrein op rijden en uitstappen en ik keek hoe hij naar de ingang van het ziekenhuis liep, waar ik tussen de oude mannetjes stond die in een rolstoel aan het roken waren.Â
Mooie auto, zei ik.Â
Ja, zei hij en hij keek even om en hij zei dat hij tweedehands was en er duurder uitzag dan ie was.
Je hoeft je niet te schamen dat je rijk bent, zei ik.
Ik ben helemaal niet rijk, zei hij, jij denkt altijd dat ik rijk ben maar ik ben absoluut niet rijk.Â
Ik zei dat hij schrijver was en dat schrijvers rijk waren, toch. Hij zei dat Stephen King rijk was, maar dat hij persoonlijk geen enkele rijke schrijver kende. Die auto had ik ook helemaal niet moeten kopen, zei hij, daar schaam ik me voor, dat ik hem gekocht heb.Â
Nou, kennelijk had je het geld liggen. Zullen we naar binnen gaan?Â
Hij zei dat dat goed was en hij vroeg wat voor afspraak ik nou precies had.Â
Ik zei dat ik de uitslag van een testje krijg en dat ik misschien wat uitleg ging krijgen waar ik niet slim genoeg voor was.Â
Wat is dat nou voor onzin, zei hij. Je bent toch een volwassen man of niet? Dat zei hij. Als je iets niet snapt, zeg je gewoon dat je het niet snapt en dat de dokter het nog een keer moet uitleggen.Â
Ik zei dat ik dokters niet vertrouwde. Dat ze allemaal banden hebben met big Pharma en dat ze je medicijnen aansmeren waar zij een percentage van krijgen.Â
Hij zei dat dat onzin was en ik vroeg of hij ooit van het beroep artsenbezoeker had gehoord. Artsenbezoekers werken voor big pharma en die gaan bij artsen op bezoek (dat laatste zei ik met nadruk op artsen en bezoek zodat hij zou horen waar de naam van het beroep vandaan kwam) en die houden ze percentages en snoepreisjes voor. Misschien nemen ze zelfs mee naar de hoeren.Â
Cor zei dat als ik dit allemaal wist ik nooit niet slim genoeg was om te begrijpen wat een arts tegen me zei.Â
Ik zei dat hij daar misschien gelijk in had en dat ik misschien iemand nodig had om getuige te zijn.Â
Corrie vroeg getuige waarvan en ik zei dat hij maar gewoon op moest letten. We liepen door het ziekenhuis en we liepen onder dat bord door met het woord oncologie en daar vroeg ik of hij wist wat dat woord betekende.Â
Hij zei dat hij natuurlijk wist wat dat betekende, flapdrol. Heb je kanker, vroeg hij.Â
Nee, ik heb geen kanker, zei ik, ik geloof nooit dat ik kanker heb.Â
Waarom zou je geen kanker hebben, vroeg Cor, onze pa is eraan doodgegaan.Â
Ik geloof er niks van, zei ik, ook niet dat onze pa het had. Later misschien maar ik denk dat hij een proefkonijn was. Wanneer was dat? 1980? Dat was een periode dat er heel veel getest werd met gekweekte ziektes, wist je dat?Â
Cor bleef stilstaan op de gang waar we doorheen liepen. Hij zei dat dat de grootste lulkoek was die hij ooit had gehoord. Pa rookte twee pakjes sigaretten per dag.Â
De perfecte dekmantel voor een proefkonijn, dus. Ik zei dat ik niet snapte dat hij als schrijver niet wat meer openstond voor de mogelijkheden. Ik zei dat hij heel veel fantasie moest hebben -- je hebt heel veel fantasie toch? Met al die boeken?Â
Hij zei dat hij maar twee boeken had geschreven en dat ze allebei over mij gingen.Â
En daar heb je de helft bij gefantaseerd.Â
Om er een normaler verhaal van te maken. Ik heb er de helft van jouw bizarre leven af moeten fantaseren.
Ik zei dat hij dan een heel erg slechte schrijver was. Als je mijn bizarre leven gewoon op een presenteerblaadje krijgt? Ik zei dat maar ik kreeg er meteen een beetje spijt van omdat ik zag dat ik hem pijn had gedaan door te zeggen dat hij een slechte schrijver was. Dat is toch zo, zei ik.Â
Hij zei dat het zo niet werkte met goeie boeken. Hij zei dat mensen die een boek over hun leven willen schrijven vaak die fout maken, zoveel mogelijk gebeurtenissen erin stoppen en denken dat je dan een goed boek maakt. Dan sturen ze het naar een uitgever en die ziet meteen dat het kut is.Â
Ik zei dat het leven kut was.Â
Ja, is helemaal waar, maar je moet maar over één kutding schrijven per boek.
Oké, dat onthou ik voor als ik een boek ga schrijven.
Ja? Wat is dan het kutte waar jij over wil schrijven? Als jij één kutding uit jouw kutleven in een boek zou moeten stoppen, wat zou dat dan zijn?Â
We waren toen bij de afdeling oncologie en we gingen zitten in de kuipstoeltjes. Ik dacht na. Of ik dacht niet na, ik zei meteen: Erik.Â
Cor zei dat ie het op een papiertje had moeten schrijven voor ie het me vroeg. Hij zei dat hij direct wist dat ik daar mee aan zou komen maar dat dat onzin was. Hij zei dat Erik een symptoom was van iets groters. Ken je dat woord, zei hij en ik zei dat ik niet achterlijk was en dat ik dat woord kende ja.Â
Ik stang je maar, zei hij. Ik weet dat je slimmer bent dan je zelf denkt dat je bent.Â
Ik zei dat dat ingewikkeld klonk.Â
Hij zei dat het helemaal niet ingewikkeld was, hij zei dat wij nooit zo ver van elkaar af konden leggen als het nu leek. Liggen. Hij zei niet leggen maar liggen, natuurlijk; hij praatte tegenwoordig netjes.
Een symptoom, herhaalde ik.Â
Hij zei dat we het hier vaker over hadden gehad, dat het het heel simpel was: Erik had nooit bij ons in huis moeten komen.Â
Ja, maar hij kwam, hè. Terwijl ik er tegen was, en ik meen me te herinneren dat een bepaald broertje van me meteen verliefd op die man was.Â
Dat doet er niet toe, zei hij, ik was een kind, jij was een kind, en mama had dat nooit moeten doen, die man in huis halen.Â
Ik wilde zeggen dat ik dat toen meteen zei maar ik wilde ook voor onze moeder opkomen, dus ik zei dat je nooit wist wat je in huis haalde. Dat zag ik toch ook bij de vrouwen uit mijn leven. Met Sonja wist ik dat toch ook niet?Â
Hij zei dat je het inderdaad nooit meteen wist, maar Erik woonde na een paar weken al bij ons. Dat was al fout, als je twee kinderen in huis hebt. Maar ma moest gewoon een man hebben omdat ze zonder zat en dat was fout.Â
Ik zei dat ze het niet alleen aankon.Â
Hij zei dat het daar helemaal niet om ging. Ma had geen vrienden en ze maakte ons meteen haar vrienden toen pa dood was. Jij was haar beste vriend, Ron.Â
Hij zei het of het iets ergs was. Dat zei ik ook tegen hem: je zegt het alsof het iets ergs was. Maar dat was juist mooi.Â
Je kinderen zijn je vrienden niet, zei hij.Â
Ik zei dat hij niet eens kinderen had dus dat hij niet wist waar hij het over had.Â
Toen gaf ie een lekkere stoot onder de gordel: want jij hebt het zo goed gedaan met die jongen van jou, zei hij.Â
Ik zei dat ie dat niet moest doen, van die stoten onder de gordel. Ik zei dat ik straks te horen zou krijgen of ik kanker had of niet en dat ik het dus al moeilijk genoeg had.Â
Sorry, zei hij.Â
Hij zei: maar eh, opa dus hè?
Hm, zei ik.Â
Mooi jochie hoor.
Mijn verbazing over het feit dat Cor dat kind al had gezien was te plotseling om er iets anders van te maken — ik draaide naar hem toe in fokking ongeloof en ik maakte er iets van dat moest lijken op pijn in mijn nek of iets dergelijks maar hij had me meteen door.Â
Hij zei: jij hebt ‘m nog niet gezien.
Natuurlijk wel.Â
Je hebt je eigen kleinzoon nog niet gezien.
Ik zeg toch: natuurlijk wel?
Jezus Ron, kom op, wat heb je nu weer verziekt dat het weer mis is tussen jou en Kevin?Â
Ik zei dat Kevin misschien ook wel goed was in dingen verzieken.Â
Cor schudde zijn hoofd. Waar is dat toch misgegaan, zegt hij, zonder dat het een vraag is.
Het is misgegaan toen zijn moeder vertrok.Â
We waren bij de afdeling oncologie en we gingen zitten in de wachtkamer. Er liep een dokter langs en Corrie wees naar hem, fluisterde: krijgt hij ook een percentage van big pharma?Â
Ik zei dat dat heel waarschijnlijk was.Â
Misschien is het wel een hagedis, zei hij.Â
Ik zei dat ie daar best grapjes over mocht maken omdat ik niet in lizard people geloofde. Dat hoort echt bij de gekkies, zei ik, en ik ben geen gekkie. Ik stel alleen de juiste vragen.
Oké, zei hij. Ik zag dat hij er verder niet over wilde praten. Ik zat daar en ik dacht na over onze vader, hoe die begon met een hoestje, een onschuldig hoestje, en dat het pas veel slechter werd toen hij eenmaal in het ziekenhuis liep, en dat was een academisch ziekenhuis, dus een ziekenhuis waar ze tests deden, en daarom wist ik nu ook dat ze tegen mij zouden zeggen dat ik kanker had. Ik was zo stom om ook naar een academisch ziekenhuis te gaan. Of was ik hierheen gemanipuleerd? Kan altijd. Kan altijd.Â
Ik zei tegen Cor dat ik morgen op zoek zou gaan naar een alternatieve genezer. Dat ze me hier niet meer terug zouden zien als ze straks zouden zeggen dat het kanker was en dat ze me chemo zouden geven.
Ik kijk opzij naar Joop Vissekom en ik denk chemo en ik zeg dat ik naar huis moet.Â
Ik breng je, zegt Joop.Â
Nee, ik ga met het ov. Ik weet alleen nog niet hoe.
Dat gaan we uitzoeken bij een biertje. Verdomme, Ron, geef toe dat je er een zou willen. Geef me op z'n minstens dat. Hij grinnikt. Hè? Geef me op z'n minst dat. Die klimaatverandering gaat je niet in de kouwe kleren zitten.
Ik zeg dat ik er inderdaad een zou willen, maar wie zou dat niet met deze tropische hitte en het bakkende asfalt waar we aan staan, alsof we nog wat extra hitte willen vangen. Er stopt een auto voor ons, om ons over te laten steken, en achter de voorruit zit een gast die heel popiejopie zijn hand van rechts naar links veegt met een vriendelijke glimlach op zijn bakkes om even voor te doen hoe dat werkt, oversteken. Ik steek mijn middelvinger naar hem op en Joop zegt oei, Ron, oei, daar zit heel wat boosheid. Kom, we bedanken deze vriendelijke meneer en we steken over, mijn bus staat verderop. Hij zwaait naar de man in de auto terwijl hij me de weg over duwt en ik zie 'm een gezicht trekken dat zegt 'let niet op mijn maat, hij heeft een moeilijke dag' dus ik steek mijn middelvinger nog een keer op.Â
Zo ben ik helemaal niet, maar fok dat. Ik denk dat ik kwaad ben omdat Joop het ook al over klimaatverandering had en ja het is warm maar vroeger was het godverdomme ook wel eens warm. Fok dat. Fok alles. Ik zeg dat ik eigenlijk wel zin heb in dat biertje.Â
Boven onze hoofden is de lucht blauw en de enige verstoring is een streep kankerverwekkende stoffen die we gratis en voor niks uit de vliegtuigen van de overheid cadeau krijgen.Â
Wat zei je? zegt Joop.
Niets, zeg ik, niets.Â
Een enigma, zegt hij.
Fijn dat zanger Ronald weer opduikt. Nog fijner (?) dat er weer een boek gaat komen. Er wordt op gewacht Walter.
De voorpublicatie klinkt helemaal geweldig, Walter! Het wordt een boek dat ik beslist ga lezen! Veel succes!